Na het isoleren van een woning is de bestaande verwarmingsinstallatie vaak te krachtig geworden omdat de warmtebehoefte in huis is gedaald. Het is dan aangewezen om die oude installatie te vervangen door een performanter toestel, zoals een condensatieketel of warmtepomp. Wil je ook nog zeker zijn dat de warmte zich optimaal blijft verspreiden, dan plaats je best ook verwarmingselementen die beter aangepast zijn aan de nieuwe verwarming op lage temperatuur.
De vervanging van het verwarmingssysteem zorgt er in de meeste gevallen voor dat het water dat door het verwarmingscircuit stroomt een lagere temperatuur heeft dan bij de oude installatie. Verwarmen op (zeer) lage temperatuur wordt zo steeds vaker de norm. Maar vanaf wanneer spreken we nu eigenlijk over lagetemperatuurverwarming?
Minder warm water
Bij een klassieke atmosferische verwarmingsketel is het water in het verwarmingscircuit zeer warm, met een temperatuur tussen 75 en 90 °C. Die temperatuur is nodig als je het in een niet of slecht geïsoleerde woning comfortabel warm wil krijgen. Om correct geïsoleerde woningen te verwarmen, hoeft het water niet zo warm te zijn. Verwarm je de ruimtes in huis met radiatoren? Dan volstaat een watertemperatuur van 45 à 55 °C. Bij vloer- of wandverwarming is zelfs 30 à 35 °C voldoende. Zulke lage temperaturen bekom je enkel met een condensatieketel of warmtepomp.
Verwarm je op zeer lage temperatuur, dan ben je in principe het beste af met vloerverwarming. Ze zorgt bovendien voor een gelijke en constante warmte in de volledige ruimte. Is de installatie van vloerverwarming in je woning echter niet mogelijk of wil je dat je verwarmingssysteem snel kan reageren (vloerverwarming heeft wat langer nodig om een ruimte op de gewenste temperatuur te brengen)? Dan zijn lagetemperatuurradiatoren of ventiloconvectoren een betere optie.
De juiste dimensionering
Een essentieel aandachtspunt bij de vervanging van een verwarmingsketel op hoge temperatuur door een installatie op lage temperatuur is de dimensionering (vermogen en afmeting) van de verwarmingselementen. Een condensatieketel mag dan wel compacter zijn dan een klassieke ketel, meestal geldt net het omgekeerde voor lagetemperatuurradiatoren. Die hebben namelijk een groter stralingsoppervlak nodig om de warmte optimaal te kunnen afgeven. Het gevolg is dat deze moderne radiatoren vaak aan de grote kant zijn. Ze nemen dus wel wat muuroppervlak in.
Gelukkig geldt hier hetzelfde als bij elke innovatie: beetje bij beetje worden de kinderziektes weggewerkt en leggen fabrikanten zich toe op performantere modellen met kleinere afmetingen en een strakkere vormgeving. Hoe dan ook zal je altijd het vermogen van de toestellen moeten berekenen in functie van de te verwarmen ruimte. Doe hiervoor beroep op een vakman.
Radiator of ventiloconvector?
Verwarmingselementen associëren we normaal gezien met radiatoren. Maar in het geval van lagetemperatuurverwarming komen we uit bij deze twee soorten toestellen: ventiloconvectoren en sierradiatoren die vooral als bijverwarming dienen.
Een klassieke radiator is zelden aangepast aan de verwarming op lage temperatuur. Je hebt in dat geval toestellen nodig die sneller moeten kunnen reageren zodra je de verwarming opzet. Om die reden zijn de meeste fabrikanten vandaag vooral geïnteresseerd in het principe van de ventiloconvector of “dynamische radiator”. Die reageert snel op een warmtevraag, moet een minder groot verwarmingsoppervlak hebben en biedt in sommige gevallen nog een ander belangrijk voordeel: in de zomer kan je er de ruimte ook mee afkoelen (op voorwaarde dat de ventiloconvector gekoppeld is aan een omkeerbare warmtepomp).
In tegenstelling tot radiatoren, bestaat een ventiloconvector uit een of twee warmtewisselaars en een ventilator met een energiezuinige motor. De werking is eenvoudig: de ventiloconvector zuigt onderaan lucht aan, stuurt die door een filter en de warmtewisselaars, en blaast de opgewarmde lucht met behulp van de ventilator bovenaan uit. Dankzij deze techniek kan een ventiloconvector kleiner zijn dan een paneelradiator. Vroeger werd dit type toestellen vooral geplaatst in kantoorgebouwen. Maar dankzij de inspanningen van de fabrikanten, zowel op het vlak van afmetingen als design, zien we ventiloconvectoren vandaag ook steeds vaker opduiken in woningen.
Het juiste materiaal
Verwarmingselementen op lage temperatuur bestaan meestal uit aluminium of staal, materialen die snel opwarmen. Aluminium is de gangbare keuze voor sierradiatoren, staal voor ventiloconvectoren. Een belangrijke kanttekening is dat de snellere opwarming van staal meteen ook betekent dat dit materiaal sneller afkoelt dan aluminium.
Gietijzer heeft dan weer een uitstekende inertie waardoor het de warmte langer kan vasthouden, maar warmt trager op. De combinatie van dit materiaal met lagetemperatuurverwarming in goed geïsoleerde woningen is dus niet aangewezen. Het komt daarentegen wel tot zijn recht in oudere gebouwen waar de warmtebehoefte hoger is.
Aangename warmte
Verwarmingstoestellen op lage temperatuur geven een comfortabelere warmte af dan hun voorgangers op hoge temperatuur. De warmteverspreiding is zachter, gelijkmatiger en dus aangenamer. De warmte droogt de binnenlucht ook niet uit. Bovendien voel je geen groot temperatuurverschil wanneer je tegen het verwarmingslichaam staat of aan de andere kant van de ruimte. Als je je oude installatie gewend bent, zou je zelfs kunnen denken dat je verwarming niet goed werkt. Gelukkig zal het comfort van deze constante temperatuur je dat valse gevoel snel doen vergeten.
Bron: Ik ga Bouwen