De vraag die zich hier stelt heeft betrekking op de afstanden die in acht genomen dienen te worden bij het bouwen aan de perceelsgrens.
In beginsel geldt het principe dat men een bepaalde afstand ten aanzien van de perceelsgrens van de nabuur dient te respecteren. Doch, hier kan van afgeweken worden indien men met de nabuur tot een akkoord kan komen. Een eerste stap die u kan nemen is dan ook om uw nabuur hier over aan te spreken. Hierdoor kunnen onnodige conflicten vermeden worden, het is immers belangrijk een goede verstandhouding met uw buur te behouden. In onderling overleg kan vervolgens bepaald worden of men al dan niet de toestemming van de nabuur krijgt tot het bouwen van een garage aan de perceelsgrens.
Indien uw nabuur geen toestemming verleent tot het bouwen aan de perceelsgrens, dient nagegaan welke concrete afstand moet gerespecteerd worden. Een éénduidig antwoord is met huidige gegevens niet mogelijk. De voorschriften omtrent de in acht te nemen afstand kunnen immers opgenomen zijn in het gewestplan, maar kunnen vervolgens verder gespecifieerd zijn in een algemeen of bijzonder plan van aanleg. Ook kan deze informatie in de verkavelingsvergunning of een ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP) bepaald zijn. Bij de gemeentediensten kan men deze informatie bekomen.
Indien men bouwt tegen een scheidingsmuur die niet uw eigendom is, stelt men een daad van ‘ingebruikneming’. In dit geval kan uw nabuur, de eigenaar van deze scheidingsmuur, een prijs voor het gemeen maken van de muur vorderen voor zover dat u gebruik maakt van deze muur op een wijze waardoor u het medebezit toe-eigent (bezitsaanmatiging). Hierdoor schendt u immers het eigendomsrecht van de nabuur. De eigenaar van de scheidingsmuur kan eisen om de werken stop te zetten en kan bovendien zelfs vorderen om eventueel uitgevoerde bouwwerken terug af te breken.
Over wanneer men effectief over een ingebruikneming spreekt, bestaat tot op heden onduidelijkheid. Het Hof van Cassatie stelt immers de strenge vereiste voorop dat er contact moet zijn met de bewuste muur. De inbezitneming van de muur dient immers de uiting te zijn van een ondubbelzinnige wil om de gemeenheid van de muur te verwerven. Andere rechtspraak leert ons daarentegen dat er reeds sprake is van een ingebruikneming wanneer men een scheidingsmuur gebruikt voor de oprichting van een woning of garage.
Indien de bouw tegen een scheidingsmuur effectief als een gemeenmaking van de muur beschouwd wordt, heeft dit ook juridische gevolgen: er ontstaat een situatie van mede-eigendom. Ieder van de eigenaars heeft het recht op gebruik en genot overeenkomstig de bestemming van de muur. Naast het hebben van rechten, bestaan er ook plichten zoals de wederzijdse bijdrage in het onderhoud van de muur, de herstelling en de wederopbouw van de muur.
Conclusie: Dat de eigen muur op minimum 3 cm dient te worden gebouwd, is geen wettelijke regeling en kan niet zomaar door de buur worden geëist tenzij deze afstand vanuit de overheid in hogervermelde bouwvoorschriften zou zijn opgelegd. Om de muur als niet-gemeenschappelijk te beschouwen, mag er dus niet tegen worden gebouwd noch mag de muur van de buur worden gebruikt.
In de gegeven omstandigheden lijkt het nuttig om langs te gaan bij een advocaat met de concrete feiten teneinde hieromtrent een sluitend advies te bekomen.