Vraag
Wij wonen in een tuinwijk waar de woningen allemaal per twee gekoppeld zijn (dus allemaal halfopen bebouwingen) met tussen de gekoppelde woningen telkens een strook grond.
Het perceel van de buurman (niet mijn gekoppelde buur maar de buurman aan de andere kant van de tussen onze woningen gelegen strook grond) is bezwaard met een erfdienstbaarheid van algemeen belang. Ongeveer centraal van zijn perceel loopt een openbare rioleringsbuis (ovale rioleringsbuis 90cm/60cm) van helemaal achteraan in de tuin tot helemaal aan de straat waar deze riolering aansluit op de riolering in onze straat. Deze rioleringsbuis bedient de achtergelegen wijk van een 100-tal woningen.
De buurman heeft nu plannen voor de verbreding van zijn woning richting ons perceel en aangezien hij niets mag bouwen op het traject van deze openbare riolering heeft hij in zijn bouwvergunning verkregen dat hij deze rioleringsbuis mag verleggen richting onze perceelsgrens zodanig dat het nieuwe traject niet overbouwd wordt door de uitbreiding van zijn woning.
Echter onze kelderafrit is uitgegraven tot op de perceelsgrens (afrit met op het einde een bocht die toelaat om met de wagen zijdelings de kelder/garage gelegen onder ons huis in te rijden). Deze kelderafrit duikt +/- 3,5 m diep de grond in. De aarde van het perceel van onze buren alsook van onze achterliggende tuin wordt tegen gehouden door een keermuur door ons gemetst in betonstenen. Aangezien deze keermuur uit gemetselde blokken bestaat is deze niet uitgevoerd als waterdichte muur.
Het nieuwe traject van deze openbare rioleringsbuis komt +/- 2 m diep te liggen parallel aan onze kelder afritmuur, dus achter onze kelder afritmuur opgetrokken uit betonblokken die niet bedoeld is om eventuele lekkage van deze rioleringsbuis op te vangen, laat staan de sterke heeft om de lasten te weerstaan ten gevolge van de uitgravingen van de geul en de grondzettingen. Indien er lekkage ontstaat in de toekomst dan loopt het vuil rioolwater door de voegen tussen de betonstenen gewoon van onze kelderafrit naar beneden richting onze dieper gelegen kelder met geurhinder en bevuiling van de klinkers tot gevolg.
In beroep tegen de afgeleverde bouwvergunning hebben we een veiligheidsafstand van 3 m van de perceelsgrens tot aan de buis gevraagd. We hebben ons hiervoor gebaseerd op onze ervaring met de lokale instabiliteit van de grond tijdens het uitgraven van onze eigen kelder. De grond is lokaal namelijk erg onstabiel en kalft af aan de bouwput. De provincie heeft een afstand van 2 m tot de buis toegekend.
Zijn hier normen, reglementeringen of regels van goede praktijk van toepassing waar wij ons kunnen op baseren om een minimum afstand tussen het hydraulisch bouwwerk (de rioleringsbuis met zijn inspectieputten) en een ander bouwwerk (onze kelder afritmuur) te stipuleren en hoeveel bedraagt dan de veilige afstand?