Een eerste aspect van deze vraagstelling is of er nog kan worden opgetreden tegen de bouwovertreding met betrekking tot de aanleg van het terras. Indien de verjaring zou zijn ingetreden, betekent dit immers dat er hierover geen vordering meer kan worden ingesteld. Het antwoord op de vraag of een bouwovertreding verjaard is, is niet eenvoudig. De verjaring van bouwmisdrijven werd ingrijpend gewijzigd met het decreet van 4 juni 2003 dat in werking trad vanaf 01/09/2019. In principe geldt er als uitgangspunt een verjaringstermijn van 5 jaar. Afhankelijk van de concrete omstandigheden kan er echter een andere verjaringstermijn van toepassing zijn. Bovendien kan er sprake zijn van schorsing/stuiting van de verjaring. Bijgevolg moet op basis van de concrete gegevens nagegaan worden er al dan niet sprake is van verjaring van de bouwovertreding.
Daarnaast, ongeacht of er sprake is van een bouwovertreding, kunnen de regels inzake de uitzichten die men mag hebben op het erf van zijn nabuur een vordering tot gedeeltelijke afbraak van het terras rechtvaardigen. Deze regels worden omschreven in het Burgerlijk Wetboek en zijn eveneens toepasselijk op de in terrasvorm gebouwde daken. Er dient een onderscheid te worden gemaakt tussen rechtstreekse en schuine uitzichten.
Onder een rechtstreeks uitzicht moet volgens de rechtspraak worden verstaan, het uitzicht dat zodanig is aangebracht dat het mogelijk is een loodlijn te trekken die op gelijk welk punt het vlak of de vlakken raakt die op de scheidingslijn van de erven loodrecht op de grond werden opgericht. Men mag geen rechtstreekse uitzichten hebben op het erf van zijn nabuur, tenzij er een afstand van 1,90 meter is tussen de muur waar men die maakt en het erf. Voor schuine uitzichten geldt een minimumafstand van 0,60 meter. In beide gevallen dient deze afstand te worden gerekend van de buitenrand van het terras tot aan de scheidslijn van beide eigendommen. Let wel, indien er sprake zou zijn van uitzichten in strijd met deze bepalingen dewelke reeds gedurende 30 jaar of meer bestaan, zal hiertegen niet meer kunnen worden opgetreden. In dat geval is de verkrijgende verjaring immers ingetreden.
Een laatste aspect is de theorie van de abnormale burenhinder. Door het bestaan van een te grote inkijk zou het evenwicht tussen de beide percelen als verbroken kunnen worden beschouwd. Op basis hiervan zou geëist kunnen worden dat de inkijk wordt beëindigd en de toestand in de oorspronkelijke staat wordt hersteld.
In geschillen met de buren is het steeds aangewezen om dit in eerste instantie onderling en in der minne te bespreken en trachten te regelen. Slechts als dat niet lukt, kan een procedure voor de Vrederechter soelaas bieden. Zowel in de minnelijke fase als tijdens een gerechtelijke procedure biedt de bijstand van een raadsman een belangrijke meerwaarde.