In elke kast dient elke kring gekenmerkt te zijn door een letter A, B, C, ... Indien je meer dan 26 kringen hebt, start je na Z met AA, AB, AC, enz.
Twee verschillende kasten hebben kringen die dan moeten gekenmerkt zijn met verschillende letters. Bijvoorbeeld kast 1 heeft 9 kringen A tot/met I, dan kan je in kast 2 starten met J, enz. Indien er onduidelijkheid zou kunnen zijn over de differentieelschakelaars, dan benoem je die best ook (bv. DIFF 1, DIFF 2, ...). Het aangeven van verdeeldozen doe je normaal niet, tenzij ze een eindpunt vormen (waar (nog) vrije draden toekomen die geen aansluiting hebben.
Voor jou of een technieker kan het handig zijn om de verdeeldozen te kenmerken, maar dat kan je nog op een copie van het eendraadschema dat voor de keuring nodig is.
Verbetermogelijkheden eendraadschema: aftakdoos weg, en alle aftakkingen boven elkaar.
Voor kring C bv. moet de lamp en de schakelaar in ƩƩn ruimte dezelfde volgnummer hebben (3+4 wordt 4 want je hebt al 1,2 en 3 op die kring voor drie afzonderlijke/gescheiden stopcontact aansluitpunten, en 1+1 wordt 5)
Aanpassingen nodig op het situatieplan:
* Elk eindpunt moet gekenmerkt zijn met de kring en volgnummer. Dus voor de slaapkamers heb je C1, C2 en C3 voor de stopcontacten en C4 en C5 voor de respectievelijke schakelaars+lamp. Je vermeldt op de schets naast de schakelaars C4 resp. C5, en ook naast de lamp C4 resp. C5.
Symbolen van stopcontacten dienen weer te geven of ze met aarding/spatwaterdicht zijn. Type schakelaar weergeven ook (enkelpolig, dubbelpolig, met verklikkerlicht etc.)
Bekijk